Je kind is 2,5 tot 4 jaar

Vanaf zo'n tweeëneneenhalf jaar begint je kind te denken aan vertrouwde dingen die niet in de buurt zijn.

De ontwikkeling van je kind

Je kind kan zich nu dingen herinneren en bedenken wat hij ermee gaat doen. Uit het oog is niet langer uit het hart. Als zijn spel onderbroken wordt door bijvoorbeeld het eten, gaat hij er daarna mee verder waar hij gebleven was. Je kind begint zich dingen voor te stellen en te fantaseren. Het bedenkt dingen zelf: een pan is een mooie hoed. Langzamerhand leert je kind verbanden leggen en brengt het volgorde in tijd aan. Eerst dit en dan dat. Het gaat onderscheid maken naar eigenschap en hoeveelheid. Papa is groot en ik ben klein; aan de tros zitten veel druiven, ik eet er een paar. Je kind kijkt verder dan zijn eigen leefwereld. Met thuis als basis heeft je kind ervaringen buiten de deur nodig om zijn fantasie te stimuleren.

Voorlezen

Een echt verhaaltje
Bij het kiezen van een boek is het goed om te letten op de mogelijkheden van je kind. Goed naar je kind kijken is het allerbelangrijkste. Wat begrijpt en weet het al? Waar is het aan toe? Wat heeft zijn belangstelling? Kies een boek dat daarop aansluit.
Je kind vindt een echt verhaaltje al leuk. Lees samen een boek dat dicht bij zijn belevingswereld staat en daarop aansluit. Bijvoorbeeld over een kind dat op het potje gaat, een uitstapje maakt of een dagje naar de kinderopvang. Je kind wil nu ook een beeld krijgen van wat andere kinderen overkomt en wat zij doen. Het verhaal moet herkenbaar zijn. Daarnaast moet het iets nieuws bevatten, om op zijn nieuwsgierigheid in te spelen.
Ook kan je kind nog behoefte hebben aan een kijk- of benoemboek.
Liedjes en versjes blijven altijd leuk.


FIJN OM TE WETEN

  • Informatieve of instructieve boeken

    Informatieve of instructieve boeken zijn er voor klein en groot. Kijk daarbij goed naar de uitvoering. Hoe ouder de peuter, hoe gedetailleerder de platen mogen zijn. Soms is de informatie verpakt in een verhaaltje. Maar dat kan ook in raadseltjes of kleine tekstblokjes met weetjes of tips. Ook kunnen boeken flapjes of gaatjes bevatten. Daarmee bieden ze verrassing en nodigen ze jonge kinderen uit actief mee te doen.

  • Uitbreiding woordenschat

    Je kind kan nu met meer woorden uitdrukken wat het wil zeggen. Het moet die woorden aangereikt krijgen. Daarom zal het steeds vragen: ‘Wat is dat?’ Het gaat hem om de náám, dus geef die ook. Zeg ‘dat is een keukenmachine’, en geef geen uitgebreide uitleg over de werking of functie ervan. Ook in de waarom-fase vraagt het kind omdat het moet weten. Voor jou heel vermoeiend. Maar door woorden te gebruiken, breidt je kind zijn kennis en begrip uit.

  • Toneelspelen

    Een oudere peuter doet niet alleen volwassen na, hij probeert zich ook te verplaatsen. In gedachten wordt hij een ander persoon. Daar zijn geen ingewikkelde kostuums bij nodig. De voorwerpen spreken veel meer aan. Geef het een zwaard, dokters- of winkelspulletjes en je kind zit helemaal in zijn rol. Soms is toneelspelen voor hem belangrijk om emoties te verwerken. Bijvoorbeeld na een bezoek aan de dokter. Ook het samen lezen van een thematisch boek kan daarbij helpen.